Glossary

A/B-test: Een methode om twee versies van een webpagina of app te vergelijken om te zien welke beter presteert.


AA-niveau: Een niveau van toegankelijkheidsnormen gedefinieerd door de Web Content Accessibility Guidelines (WCAG). AA-niveau verwijst naar de middelste set criteria die ervoor zorgen dat content toegankelijk is voor een breed publiek, inclusief mensen met beperkingen.


AI-gedreven inhoud: Inhoud die wordt aangepast of gegenereerd door kunstmatige intelligentie om relevanter te zijn voor de gebruiker.


API (Application Programming Interface): Een set van regels en protocollen waarmee verschillende softwareapplicaties met elkaar kunnen communiceren. APIs stellen ontwikkelaars in staat om functionaliteiten van andere applicaties of diensten te integreren zonder de onderliggende code te hoeven begrijpen.


B2B (Business to Business): Handel waarbij bedrijven producten of diensten aan andere bedrijven verkopen.


B2C (Business to Consumer): Handel waarbij bedrijven producten of diensten direct aan consumenten verkopen.


Breadcrumbs (navigatie): Een navigatiehulpmiddel op websites dat de locatie van een gebruiker binnen de hiërarchie van de website weergeeft. Het helpt gebruikers te begrijpen waar ze zich bevinden en eenvoudig terug te navigeren naar eerdere secties.


Chatbot: Een softwaretoepassing die natuurlijke taalverwerking gebruikt om menselijke gesprekken na te bootsen. Chatbots worden vaak gebruikt voor klantenservice, ondersteuning, en andere interacties met gebruikers.


Cloudgebaseerde hosting: Hostingdiensten die gebruikmaken van cloud computing-technologieën om websites, applicaties en data op servers in datacenters over de hele wereld te plaatsen. Dit biedt schaalbaarheid, flexibiliteit, en vaak betere prestaties en betrouwbaarheid.


Co-reflectie: Proces waarbij ontwerpers feedback verzamelen van stakeholders om een ontwerp te verbeteren.


Comparison chart: Een visueel hulpmiddel dat verschillende items, zoals producten, diensten of eigenschappen, naast elkaar zet om hun kenmerken en voordelen te vergelijken. Vaak gebruikt om de beslissingsvorming te vergemakkelijken.


Consistente navigatie: Het gebruik van eenzelfde structuur en labels voor navigatie door de hele website.


Conversie Optimalisatie (CRO): Proces van het verhogen van het percentage bezoekers dat een gewenste actie onderneemt op een website.


Conversieknoppen: Knoppen op een website die zijn ontworpen om de gebruiker aan te moedigen een actie te ondernemen, zoals ‘voeg toe aan winkelwagen’.


Conversiepunten: Specifieke momenten of locaties op een website waar de gebruiker wordt aangemoedigd om een conversie te voltooien.


Conversieratio: Het percentage bezoekers dat een specifieke actie voltooit, zoals een aankoop.


Cross-sell: De praktijk van het aanbieden van aanvullende producten die bij de oorspronkelijke aankoop passen.


Dark patterns: Ontwerptactieken die gebruikers manipuleren om acties te ondernemen die ze anders niet zouden doen, zoals onbedoelde aankopen of het geven van persoonlijke gegevens. Deze praktijken zijn vaak ethisch omstreden.


Deadline: Een specifieke datum of tijd waarop een taak, project of doel moet zijn voltooid. Deadlines zijn cruciaal voor projectmanagement en tijdbeheer.


Do’s en don’ts: Praktische richtlijnen die aangeven wat wel en wat niet gedaan moet worden in een bepaalde situatie of bij een specifieke taak. Vaak gebruikt om best practices en valkuilen te communiceren.


DOT-framework: Een ontwerpraamwerk dat staat voor Development Oriented Triangulation. Het wordt gebruikt bij praktijkgericht onderzoek ingezet om vanuit een toepassingscontext gerelateerde vraag of kans op een methodisch gestructureerde manier naar een oplossing of opbrengst te komen.


Dribbble: Een online community en platform voor grafisch ontwerpers en andere creatieve professionals om hun werk te delen, inspiratie op te doen, en feedback te krijgen van andere leden.


Dropdownmenu: Een gebruikersinterface-element dat een lijst met opties weergeeft wanneer een gebruiker op een menu of knop klikt. Het helpt bij het organiseren en toegankelijk maken van meerdere keuzes zonder schermruimte in beslag te nemen.


Dynamische inhoud: Inhoud die verandert op basis van de interactie van de gebruiker of andere variabelen.


E-commerce Platform: Software waarmee bedrijven producten en diensten online kunnen verkopen.


E-commerce: Elektronische handel, de verkoop van producten en diensten via internet.


Ease-in/Ease-out: Type animatiecurve die de snelheid van een animatie aanpast om een vloeiendere beweging te creëren.


Easing-curven: Wiskundige functies die worden gebruikt in animatie en grafisch ontwerp om de snelheid en beweging van een animatie op een natuurlijke manier te veranderen. Voorbeelden zijn ease-in, ease-out, en ease-in-out.


Ethisch: Handelen volgens normen en waarden die goed gedrag definiëren, vaak in relatie tot morele principes, integriteit, en verantwoordelijkheid.


Europese toegankelijkheidswetgeving: Wetgeving die ervoor zorgt dat digitale producten en diensten toegankelijk zijn voor mensen met een beperking.


Expert interview: Een methode van gegevensverzameling waarbij een deskundige op een bepaald vakgebied wordt geïnterviewd om diepgaande en gespecialiseerde inzichten te verkrijgen over een specifiek onderwerp of probleem.


Figma: Een online tool voor het ontwerpen en prototypen van gebruikersinterfaces.


Focus (bij interactie): Visuele markering die aangeeft welk element momenteel actief is op een webpagina.


Footer: Het onderste deel van een webpagina, vaak met links naar belangrijke informatie en contactgegevens.


Front-end developer: Een softwareontwikkelaar die gespecialiseerd is in het bouwen van de visuele en interactieve delen van een website of webapplicatie, zoals het ontwerp, de gebruikersinterface, en de gebruikerservaring.


Gebruikersonderzoek: Het verzamelen van gegevens over gebruikers om de ontwerpbeslissingen te informeren.


Gebruikerstesten: Het testen van een product of dienst door de doelgroep om bruikbaarheid en functionaliteit te evalueren.


Gebruiksvriendelijkheid: De mate waarin een product, systeem of dienst gemakkelijk te gebruiken is voor de beoogde gebruikers. Belangrijke factoren zijn eenvoud, efficiëntie, en tevredenheid.


Gebruiksvriendelijkheid: De mate waarin een website of applicatie gemakkelijk te gebruiken is door de doelgroep.


Gerelateerde producten: Producten die verband houden met de huidige aankoop van een gebruiker.


Hover (hover-effect): Een interactie-effect op websites waarbij een visuele verandering optreedt wanneer een gebruiker met de muis over een element beweegt, zonder erop te klikken. Dit kan kleurverandering, beweging of andere stijlaanpassingen omvatten.


Huisstijl: De consistente visuele identiteit van een merk of bedrijf.


Innovatieve technologieën: Nieuwe en geavanceerde technologieën die worden toegepast om processen of ervaringen te verbeteren.


Intuïtieve interface: Een gebruikersinterface die gemakkelijk te begrijpen en te gebruiken is, zelfs voor nieuwe gebruikers.


Iteratie: Het proces van herhalen van een reeks handelingen om tot een gewenste resultaat te komen.


Iteratief ontwerp: Een proces van herhaaldelijk aanpassen en testen van een ontwerp om verbeteringen aan te brengen.


Klantreis: Het proces en de stappen die een klant doorloopt vanaf het eerste contact met een product tot en met de uiteindelijke aankoop en daarna.


Kwantitatieve data: Gegevens die kunnen worden gemeten en weergegeven in numerieke vorm.


Laadscherm: Een scherm dat verschijnt terwijl de inhoud van een applicatie of website wordt geladen.


Laadtijd: De tijd die nodig is om een webpagina of applicatie volledig te laden.


Label: Een markering die meer informatie geeft over een product, zoals korting of populariteit.


Micro-interacties: Kleine, gerichte animaties of ontwerpdetails die gebruikersfeedback geven.


Motion Blur: Een visueel effect dat beweging realistischer maakt door een wazige strook te creëren.


Navigatiebalk: Een menu dat gebruikers helpt om door een website te navigeren.


Navigatiestructuur: De organisatie en rangschikking van inhoud op een website om gebruikers te helpen gemakkelijk te vinden wat ze zoeken. Het omvat menu’s, links, en andere navigatie-elementen.


Nice to have: Functies of eigenschappen die wenselijk zijn en waarde toevoegen, maar niet essentieel zijn voor het functioneren of succes van een project of product.


No-nonsense cultuur: Een werkomgeving of bedrijfscultuur die gericht is op directheid, efficiëntie, en resultaatgericht werken zonder onnodige formaliteiten of procedures. Vaak gekenmerkt door een praktische en pragmatische aanpak.


Onderzoeksmethoden: Technieken en processen die worden gebruikt om informatie te verzamelen voor onderzoek.


Optimaliseren: Het proces van het aanpassen en verbeteren van een systeem, product of dienst om maximale efficiëntie, effectiviteit, of prestaties te bereiken.


Organische Google-resultaten: De onbetaalde zoekresultaten die door Google worden weergegeven op basis van hun relevantie voor de zoekopdracht van een gebruiker. Deze resultaten worden beïnvloed door SEO en andere factoren, maar niet door betaalde advertenties.


Overlay: Een grafisch element dat over andere inhoud wordt geplaatst om de zichtbaarheid te verbeteren of extra informatie te geven.


Persona: Een fictief personage dat een typische gebruiker van een website of product vertegenwoordigt.


Productdetailpagina (PDP): Een specifieke pagina op een website die gedetailleerde informatie over een product biedt.


Productoverzichtspagina (POP): Een specifieke pagina op een website die meerdere producten op een overzichtelijke manier weergeeft.


Producttegels: Visuele elementen die een product vertegenwoordigen op een website, meestal met een afbeelding en basisinformatie.


Productvarianten: Verschillende versies van een product, zoals maat, kleur, of stijl.


Prototype: Een vroege, functionele versie van een product dat wordt gebruikt om ideeën te testen.


Radiobutton: Een selectievakje in een gebruikersinterface waarmee een gebruiker één optie uit een reeks mogelijkheden kan kiezen. Ze worden vaak in groepen gebruikt om exclusieve keuzes te maken.


Responsive Design: Ontwerp van een website zodat deze zich aanpast aan verschillende schermformaten.


Review: Feedback van klanten over een product of dienst.


Schaalbaarheid: De capaciteit van een systeem, netwerk, of proces om in omvang, omvang of capaciteit te groeien zonder in te boeten aan prestaties of efficiëntie. Belangrijk voor bedrijven en technologieën die moeten kunnen groeien zonder tegen beperkingen aan te lopen.


Scope: De afbakening van wat wel en niet wordt behandeld binnen een project.


SEO (Search Engine Optimization): Praktijken die worden toegepast om de zichtbaarheid van een website in zoekmachines te verbeteren.


SEO-functionaliteit: Kenmerken en tools binnen een website of content management systeem (CMS) die zijn ontworpen om de zichtbaarheid en ranking van een website in zoekmachines te verbeteren. Voorbeelden zijn metadata-beheer, sitemaps, en optimalisatie van laadtijden.


Shopify: Een cloudgebaseerd e-commerce platform waarmee bedrijven eenvoudig online winkels kunnen opzetten en beheren. Het biedt tools voor productbeheer, betalingen, verzending en marketing.


Stakeholder: Iemand die belang heeft bij een project of organisatie, zoals klanten, werknemers, of investeerders.


Sticky Bestelbalk: Een balk die op een productpagina blijft hangen terwijl de gebruiker scrolt, zodat zij altijd toegang hebben tot de bestelfunctie.


Subtiele animaties: Kleine animaties die op een subtiele manier feedback geven zonder de gebruiker af te leiden.


Subvragen: Specifieke vragen die bijdragen aan het beantwoorden van een grotere hoofdvraag.


SWOT-analyse: Een strategisch planningsinstrument dat wordt gebruikt om de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen van een organisatie of project te identificeren en te evalueren. SWOT staat voor Strengths, Weaknesses, Opportunities, en Threats.


Touchpoint: Elk moment waarop een klant in contact komt met een merk.


UI (User Interface): Het grafische deel van een applicatie waar gebruikers mee interactie hebben.


Upsell: Het aanmoedigen van klanten om een duurdere versie van een product te kopen.


UX (User Experience): De totale ervaring van een gebruiker met een product, systeem of dienst.


Virtuele assistent: Software die kan communiceren met gebruikers om hen te helpen met vragen of taken.


WCAG (Web Content Accessibility Guidelines): Richtlijnen om webtoegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren.


Wortelverpakking: Het materiaal dat wordt gebruikt om de wortels van bomen of planten in te verpakken. Bijvoorbeeld een pot, kluit of draadkluit.

Back To Top
Theme Mode